Le curé
Een buitengewone kapel, zeggen onze vrienden, die moeten wij
gezien hebben. Met de auto over de D14 via Montbrun naar Montardit is een korte rit door
een leuk landschap. Als wij uit de auto stappen zien wij twee mensen die druk schoffelend
en harkend er zorg voor dragen dat het er om de kapel heen netjes uitziet. Wij groeten en
de dame vraagt ons of wij de kapel komen bezoeken. Wanneer wij bevestigend antwoorden
wijst zij naar de oude man en zegt: "Dit is de curé, hij heeft hem gebouwd!"
Het tweetal leunt op het tuingereedschap en bereidt zich voor op een gezellige babbel. De
dame, die de huishoudster blijkt te zijn, vertelt trots over haar eerwaarde. Zij vertelt
wat hij wel allemaal in zijn leven gedaan heeft. Hij heeft grote voetreizen gemaakt, deze
kapel helemaal zelf gebouwd en ook nog de paus ontmoet. 1' Abbé Jean-Marie Piquemal staat
er glunder bij te kijken en doet ook zijn duit in het zakje door ons toe te vertrouwen dat
zijn huishoudster onmisbaar is. Merkwaardig genoeg doorspekt de man zijn Frans met vreemde
woorden uit meerdere talen. Voor ons herkenbaar bedient hij zich, behalve van de Franse
taal ook van Spaans, Italiaans en Latijn. De eerwaarde lijkt lichtelijk te dementeren en
wanneer hij iets zegt dat niet helemaal op z'n plaats is wordt hij onmiddellijk door ziin
huishoudster verbeterd. Zij kijkt daarbij met een blik van verstandhouding naar ons, van:
"Ach hij weet bet niet meer to goed, maar ja ......."
"Mogen wij een foto maken van U samen met ons?" vragen wij. Men stemt in en
de curé doet snel zijn béret basque af om op z'n voordeligst te worden gefotografeerd.
Onze onbevangen eerwaarde is een toegewijd mens, die de kapel niet ter eigen glorie
opbouwde. Op simpele wijze en met een minimum aan kosten bouwde deze curé zijn chapelle:
"Notre-Dame de la Goutte" Het resultaat is een uit ruwe steenbrokken opgetrokken
gebouwtje. Het interieur is in al zijn eenvoud verbazingwekkend. Men zou bet kitsch kunnen
noemen of ndieve kunst, maar vooral de sfeer is belangrijk. Het geheel ademt serene
devotie en biedt zijn bezoekers, die daar gevoelig voor zijn, een weldadlge rust en
vriendelijkheid. Vooral buiten het gebouw doet bet door de vele aangebrachte
"monumenten" erg barok aan
Foto's maken is hier niet nodig, dat is al gedaan. In de kapel ligt een boekje, vol met
foto's en toelichting, dat men mee mag nemen. De enige tegenprestatie die verwacht wordt
is, dat men minimaal twintig frank in een houten offerblok stopt.
L'hôte
Een lange rit naar je vakantiebestemming is vermoeiend, een te
lange rit is zelfs onverstandig. Wij maken onderweg in Frankrijk graag gebruik van
"Bed-and-Breakfast''. In Frankrijk heet dat chambre d'hôte.
Vaak is er ook de mogelijkheid om de avondmaaltijd te gebruiken (table d'hôte). Dat is
wel eten wat de pot schaft, een verrassing dus, maar het viel ons altijd mee en meestal
waren wij enthousiast over hetgeen men op tafel bracht. Aangekomen bij een chambre d'hôte
kijken wij eerst naar de bedden. Als het bed echt te kort is, gaan wij ergens anders heen.
Soms is het bed een probleem omdat het te zacht is, een kastplank onder de matras kan dat
verhelpen.
Wanneer je voor onderdak gedurende de nacht bij een wijnboer aanklopt, is vaak de
eerste vraag of je zijn wijn wilt proeven. Je staat dan soms al een karton wijn in de auto
te laden, voordat je je kamer gezien hebt.
De inrichting van de kamers is meestal sober en soms ontroerend echt Frans, vier
soorten behang en zelfs behang op het plafond. Het gezelschap van gastheer/vrouw en
medegasten is voor ons altijd de meest aangename kant van het overnachten in een chambre
d'hôte.
Voor de tweeds keer op hetzelfde adres, even boven Vierzon. Meestal zoekt de
gastheer/vrouw zelf contact met de gasten en ook nu hadden wij bij het ontbijt een
gezellige babbel met onze gastheer. Op onze vraag hoe lang de man zijn huis al had
opengesteld om gasten te ontvangen was het antwoord: "Al zo'n twintig jaar". Wij
reageerden verbaasd omdat wij dachten dat chambre d'hôte, op een redelijke schaal, iets
was dat in Frankrijk hooguit vijftien jaar bestond. Er volgde een uitgebreid verhaal.
Na de oorlog (WO II) begonnen de boeren (cultivateurs) in gebieden zoals Normandië met
bet verhuren van kamers aan toeristen en passanten om zichzelf een financiele aanvulling
te kunnen bezorgen voor de perioden, waarin het bedrijf wat inkomen betreft stil lag. Zij
onthaalden de gasten bij het ontbijt op eigen producten zeals kaas, honing en confiture,
die ambachtelijk (artisanal) vervaardigd waren, Wanneer men ook de (avond)maaltijd kon
gebruiken (table d'hôte) gaf dat de gastheer en zijn vrouw nog meer de gelegenbeid om de
eigen producten op tafel te brengen. In bet begin stelde men een kamer die over was ter
beschikking. Later, toen het ook de boeren wat beter ging en zij een nieuwe vleugel konden
aanbouwen, werd het oude deel ingericht voor de gasten. Het gastendeel, dat meestal
meerdere eeuwen van vader op zoon was overgegaan, was dan ook vaak herkenbaar eenvoudiger
en soms nauwelijks comfortabel. Daar is de laatste jaren verandering in gekomen, omdat de
overkoepelende organisatie minimum eisen stelt. Waren het aanvankelijk de boeren die
gastenkamers verhuurden, ook midden in een stad kan men op een chambre d'hôte stuiten.
Alhoewel deze "stadsmens" zijn gastenkamers onder dezelfde voorwaarden ter
beschikking stelt, wordt hij door de gastheren/dames met een agrarische achtergrond niet
voor vol aangezien. Want hun zelfgemaakte confiture kan toch nooit zo zuiver zijn als die
uit de campagne! Opvallend is in dat verband dat men geen "schildje" aantreft
bij de chambres d'hôtes in de steden en wel op het platteland. Wij vragen ons nog steeds
af of dit een vorm van beroepseer of van broodnijd is?
Volgens onze gastheer gaat het de verkeerde kant op met de organisatie, die steeds
professioneler wordt. Er staat nu een ingenieur aan het hoofd, die ondermeer een nieuwe
gids heeft samengesteld. Dat deed hij zo ingewikkeld, dat zelfs de leden van de
organisatie hun eigen locatie daarin niet meer kunnen terugvinden. Wij waren blij dat wij
deze chambre d'hôte weer hadden teruggevonden en nog wel uit die gids.
Sport
Men herkent vaak een aantal algemene
eigenschappen, die volksgebonden lijken te zijn. Er schijnt dan ook zoiets te bestaan als
een volksaard. Uiteraard zal die in verschillende delen van een land wel eens afwijken van
het te verwachten patroon. Vooral in zuidwest-Frankrijk is de voorliefde voor sport een
beetje andersdan in de rest van het land. Men houdt daar van het ware mannelijke, het
stoere en onverzettelijke van de echte kerels. De Fransman gaat graag naar voetbal, maar
aan een forse partij rugby geven veel Fransen in het zuidwesten de voorkeur. De
machistische liefde voor deze sport en het deelnemen aan een team is bijna een familie-
aangelegenheid, van vader op zoon. Men veronderstelt dat deze voorliefde voor een sport
als rugby nog dateert nit de Middeleeuwen. Uit de tijd dat zuidwest-Frankrijk langdurig
was bezet door de Engelsen. Die veronderstelling wordt ondersteund door het feit dat een
selectieteam ieder jaar in een toernooi uitkomt tegen de teams uit Groot Brittanië en
Ierland.
In Daumazan voorbij "la salle polyvalente" bevindt zich het terrein van de
rugbyclub "USA". 's Zondags komen daar zo'n 2 a 300 mensen kijken naar een
regionale wedstriljd. Niet dat Amerikaanse voetbal (alhoewel de naam USA dat zou kunnen
suggereren), waarbij de spelers voor protectie bijna in harnas het veld opkomen, nee,
gekleed in een normaal voetbaltenue wordt hier rugby gespeeld. Het blijkt inderdaad een
sport voor echte kerels te zijn en het wordt bovendien teer fanatiek gespeeld. Wie te
dicht bij het veldstaat kan de botten horen kraken. Zo'n stuk of drie gewonden in een
wedstrijd is niet abnormaal. Het publiek is even stil als er iemand geblesseerd het veld
verlaat, maar wanneer hij even later weer opgelapt,liefst met de bloedvlekken nog op zijn
tenue, terugkeert, wordt er bewonderend gejuicht en geapplaudisseerd. De plaatselijke
dokter, die steeds aanwezig is, heeft dan ook bijna altijd wat te doen.
Na de wedstrijd verbroedert men zich in "Café des Sports", waar anders?
Jagen
's LANDS WIJS, 's LANDS EER,
Een Nederlandse jager jaagt regelmatig in de Flevo-polder. Vaak gaat de
jacht gezamenlijk en vormt zich een vnJ grote groep jagers. Onze jager heeft veel
belangstelling voor de jacht in Frankrijk en hij informeert hoe dat daar toegaat. "In
Frankrijk wordt veel gejaagd door een enkele jager, die er met zijn hond(en) op uit
trekt," wordt onze jager verteld. Op de vraag of hij zich bij één of andere groep
of vereniging kan aansluiten wordt zeer bevestigend geantwoord: "In Daumazan zijn ook
jagers, die de jacht in groepsverband bedrijven." Er wordt een afspraak gemaakt en
onze jager moet op een zeker tijdstip in de bar "le Scorpion" verschijnen.
Wanneer de man op de afgesproken tijd verschijnt ziet hij de gewerenreeds voor de deur
tegen de wand staan. In de bar heerst al een gezellige en vrolijke stemming. Het wordt
steeds gezelliger en hij vraagt zich af of er ook nog gejaagd zal worden. Plotseling
verschijnt een Fransman met een rood hoofd in de bar, die melding maakt van bet felt dat
hij op een bepaalde plaats groot wild heeft gesignaleerd. In een oogwenk is de bar leeg en
iedereen haast zich naar de bewuste plek, achter deze boodschapper op zijn bromfiets aan.
Dit ritueel schijnt zich te herhalen en soms wordt er wat geschoten, soms ook niets.
Waarschijnlijk zal bet verblijf in de bar bet succes niet ten goede komen. Zo zal men
later op de dag wel steeds minder goed kunnen mikken.
Een groepje Fransen is, naar men zegt, een keer met onze man uit Nederland meegegaan.
Zij hebben in de Flevo-polder met veel plezier geholpen de wildstand op pell te houden
door een deel van ons overschot aan watervogels af te schieten.
|